Tranen in de tram

Op de terugweg naar huis komen opnieuw de tranen. Niemand die het ziet, want het is stil in de tram. Een onwerkelijke stilte op dit tijdstip. Een rust die de storm in mij aanwakkert. Alles in mij spreekt het tegen en toch moet ik me eraan houden. Afstand nemen van de lieve bewoners in het verpleeghuis. Afstand nemen van iedereen waar ik me zo verbonden mee weet. Lichamelijke nabijheid vermijden. Geen arm om iemands schouder slaan, geen troostende hand bieden die warmte kan geven tegen de kou van de eenzaamheid. Geen vriendelijk schouderklopje voor haar, die altijd dwaalt over de gang. Geen handen op een oud kalend hoofd om de zegen te geven. Voorlopig niet en ik moet mij daar aan houden. Dat doe ik ook, want ik begrijp hoe nodig dit is en hoe beschermend. Maar alles roept in mij om verzet. Aanraking is voor mij zoiets wezenlijks in mijn werk als geestelijk verzorger. Aanraking is een taal waar ik niet zonder kan. Niet in dit werk en niet persoonlijk. Het hoort bij wie ik ben, het is me op de huid geschreven. De laatste dagen moet ik regelmatig denken aan Pater Damiaan. Jaren geleden was ik diep geraakt toen ik de film zag over deze priester die in navolging van Jezus zijn leven deelde met de mensen op het ‘lepra- eiland’. Hij bezocht de zieken en de stervenden, raakte hen troostend aan, zegende hen. Het beeld laat mij niet los. Wat huilt mijn hart en wat hamert het dilemma in mijn hoofd. En als ik haar zie huilen, vlak bij de ingang van het verpleeghuis, omdat ze zoveel zorg heeft om haar lieve kwetsbare dementerende echtgenoot die bij ons woont, schreeuwt alles in mij om haar vast te houden. Bescherming , beschutting bieden voor haar pijn, eventjes maar. De anderhalve meter afstand voel ik in al de vezels van mijn bestaan. Met mijn ogen probeer ik alles te geven wat ik te geven heb. Mijn tranen houd ik niet tegen in de tram naar huis.