Een aantal dagen in de week rijdt de hovenier naar de begraafplaats. Er zijn er meerdere die hij met zorg en aandacht onderhoudt. Hij neemt zijn werk serieus. De plek, de begraafplaats is immers te serieus om luchtig mee om te gaan. Deze plekken zijn bijzonder voor hem. Ik hoorde hem eens zeggen dat eigenlijk iedereen eens een tijdje op een begraafplaats zou moeten werken. De stilte, maar ook de confrontatie met de pijn, het ongeloof, de wanhoop van de ander. Het schuurt met de menselijke drang om te leven, het schuurt met zijn werk – dit stukje schepping onderhouden, het schuurt met zoveel meer dingen.

Een oude vrouw komt naar hem toe. Hij zet zijn gereedschap tegen een boom en kijkt haar aan. Ze groet hem en hij groet haar terug. ‘Mijn man ligt hier begraven’, begint de vrouw te vertellen. ‘Weet u meneer, ik mis hem. Ik heb lieve kinderen die me geregeld opzoeken, maar het is niet hetzelfde, begrijpt u?’ Hij knikt zachtjes. ‘Ik mis het ontbijten samen, onze gesprekken. Natuurlijk hadden we wel eens wat, maar ja, wie niet?’ ‘Bent u getrouwd?’ vraagt zij. Hij vertelt haar over zijn vrouw, hun dochters en hun zoon. De vrouw glimlacht. ‘U bent rijk, meneer. Koester het alstublieft.’ Hij glimlacht en knikt bevestigend. ‘Dank u wel voor uw tijd, meneer. Misschien zie ik u nog wel eens.’ ‘Sterkte, mevrouw.’

Op weg naar huis hoort hij de stem van de oude vrouw steeds opnieuw. ‘Rijk. Koester.’ Als hij thuiskomt weet hij hoezeer zij gelijk heeft. De stemmen van zijn vrouw, de kinderen, het delen van de maaltijd met elkaar. In de schaduw van de dood ziet zijn leven er zo licht en gezegend uit, zo ontzettend de moeite waard. Om elke dag van te genieten en voor te danken.

Marleen Eijkelboom